Author: Re-Bel initiative

Re-Bel e-book 9, Published in February 2011, 32 pages

Lead Piece: Patricia Popelier, Bea Cantillon & Ninke Mussche (Universiteit Antwerpen)
Comments: Benoît Crutzen (Erasmus University Rotterdam), Johanne Poirier (ULB), and Frank Vandenbroucke (Leuven and Antwerpen)
Foreword: Bea Cantillon

Abstract [EN]

In the lead piece of this e-book, Patricia Popelier, Bea Cantillon and Ninke Mussche argue that in the field of social policy one should abandon the exclusivity principle, i.e. the idea that each policy domain should be the exclusive preserve of one level of government. One must dare to think of other forms of power allocation, such as parallel, framework and concurrent power allocation, which would allow for more autonomy for the sub-national entities, while at the same time preserving solidarity.

The lead piece is followed by three comments. Benoît Crutzen weighs the pros and cons of decentralization and emphasizes that the viability of the Belgian federation requires trust between the two language communities. Johanne Poirier reflects on some potential advantages and risks of adopting alternative modes of power allocation and points to the risks of a “joint decision trap” and to both the potential and dangers of cooperation.

Frank Vandenbroucke diagnoses two dilemmas in the social federalism debate. According to the “Pieters Dilemma”, it is impossible to de-federalize social security on a Community basis without contradicting the fundamentals of social insurance within the Brussels Region. According to the “Cantillon dilemma”, introducing shared powers in social security, as recommended by the lead piece, would entail the introduction of a hierarchy among norms at the two levels of government, which nobody in Belgium would accept.

The e-book closes with a reply by the authors of the lead piece to Vandenbroucke’s second dilemma.

Samenvatting [NL]

In het hoofdartikel van dit e-book stellen Patricia Popelier, Bea Cantillon en Ninke Mussche dat men in het domein van het sociaal beleid het ‘exclusiviteitsprincipe’ zou moeten laten varen, met name het idee dat elk beleidsdomein het exclusieve werkveld is van slechts één beleidsniveau. Men zou moeten durven denken in termen van andere bevoegdheidsverdelingen, zoals parallelle, concurrerende of kaderbevoegdheden: zij bieden de mogelijkheid om meer autonomie toe te kennen aan de deelentiteiten, terwijl de solidariteit intact kan gelaten worden.

Het hoofdartikel wordt gevolgd door drie commentaren.  Benoît Crutzen weegt de voor – en nadelen van decentralisatie tegen elkaar af en benadrukt dat voor de leefbaarheid van de Belgische federatie er vertrouwen tussen de taalgemeenschappen nodig is.  Johanne Poirier reflecteert over de mogelijke voordelen en risico’s van het aannemen van alternatieve bevoegdheidsverdelingen, en wijst naar de risico’s van de “joint decision trap”, alsook naar de mogelijkheden en gevaren van samenwerking.  Frank Vandenbroucke diagnosticeert twee dilemma’s in het debat rond sociaal federalisme. Volgens het “Pieters Dilemma” is het onmogelijk om de sociale zekerheid te de-federaliseren op Gemeenschapsbasis zonder in strijd te komen met de fundamenten van sociale verzekeringen in de Brusselse regio. Volgens het “Cantillon dilemma” zou het introduceren van gedeelde bevoegdheden in de sociale zekerheid, zoals aanbevolen in het hoofdartikel, inhouden dat er een hiërarchie van normen komt tussen de twee beleidsniveaus, hetgeen niemand in België zou aanvaarden.

Het e-book sluit af met een reply vanwege de auteurs van het hoofdartikel op het tweede dilemma van Vandenbroucke.

Résumé [FR]

Dand le texte de base de ce e-book, Patricia Popelier, Bea Cantillon et Ninke Mussche plaide pour l’abandon du principe d’exclusivité – à savoir l’idée que chaque domaine doit relever d’un seul niveau de décision – pour l’allocation des compétences en matière de politique sociale. On doit pouvoir penser à d’autres modalités d’allocation – compétences parallèles, compétences concurrentes et compétences-cadres – qui permettent d’accorder une autonomie plus grande sans affecter la solidarité.

Le texte de base est suivi de trois commentaires. Benoit Crutzen pèse les avantages et désavantages de la décentralisaytion et souligne que la viabilité de la fédération belge présuppose la confiance entre les communautés linguistiques. Johanne Poirier propose une réflexion sur lesavantages et les risques de modes de répartition différents des compétences, évoque les risques du “joint decision trap” et présente les potentialités et les dangers de la coopération.

Enfin, Frank Vandenbroucke identifie deux dilemmes dans le débat sur le fédéralisme social. Selon le “dilemme de Pieters”, il est impossible de défédéraliser la sécurité sociale sur une base communautaire sans se heurter aux principes fondamentaux de l’assurances sociale dans la région bruxelloise. Selon le “dilemme de Cantillon”, l’introduction de compétences partagées, comme proposé dans le texte de base du e-book, impliquerait la nécessité d’une hiérachie des normes entre niveaus de pouvoir, ce que personner en Belgique n’est prêt à accepter.

Le e-book se clôt par une réponse principalement conacrée à ce second dilemme.

Re-Bel e-book 7, Published in November 2010, 63 pages

Contributions: Jacques-François Thisse and Isabelle Thomas (UCLouvain), Patrick Deboosere (Vrije Universiteit Brussel), Paul C. Cheshire (London School of Economics), Bea Cantillon, Seppe De Blust and Aaron Van den Heede (Universiteit Antwerpen)
Foreword: Paul De Grauwe and Philippe Van Parijs

Abstract [EN]

What does geography teach us about the future of Belgium’s institutions? This was one of the questions raised at the Re-Bel initiative’s inaugural event. Answers to it are collected in the present one. One predictable lesson is that thinking about the shaping of Belgium’s institutions from a geographical standpoint forces us to focus straight away on the “Brussels problem”. When looking at the many instructive maps in the e-book, it does not take long to be struck by the strength of economic and demographic interdependencies between the Brussels Region and the other two regions nor to understand the specific issues that arise unavoidably when administrative and political borders divide a metropolitan area into three distinct pieces.

The first two components of this e-book consist of written versions of presentations made at Re-Bel’s inaugural event: one by economist Jacques-François Thisse and geographer Isabelle Thomas (UCL), the other one by demographer Patrick Deboosere (VUB). After the event, economic geographer Paul C. Cheshire (LSE) was invited to provide an outsider’s perspective on the “Brussels problem”.

One unexpected and particularly fruitful effect of this part of the inaugural event was that it persuaded many participants of how illuminating the cartographic representation of statistical data can be. This led our colleague Bea Cantillon, director of Antwerp University’s Centre for Social Policy, to work, with her team, on a “cartography of Belgium’s social security”, which offers some unprecedented insights into the spatial structure of both social needs and the implementation of social policies. A first product of this path-breaking approach has been included at the end of this volume.

Samenvatting [NL]

Wat kan aardrijkskunde ons leren over de institutionele toekomst van België? Tijdens de eerste bijeenkomst van het Re-Bel initiatief werd deze vraag onderzocht. Het zevende e-book bundelt de verschillende analyses. 

Het zal niet verwonderen dat uit deze geografische analyse het “Brussels probleem” als centraal te voorschijn komt voor de toekomst van de Belgische instellingen. Een nauwkeurig onderzoek van de geografische kaarten voorzien van commentaar door de auteurs van het e-book laat duidelijk uitschijnen hoe belangrijk de Brusselse metropool is in de economische en demografische dynamiek van het land. Bovendien blijkt uit deze analyse dat economische en demografische interdependenties tussen het Brusselse gewest en de twee andere gewesten intens zijn. De verschillende bijdragen maken elk op hun manier duidelijk hoe problemen ontstaan wanneer administratieve en politieke grenzen die niets te maken hebben met efficiëntie een metropool in drie stukken verdelen. 

De eerste twee bijdragen, de ene door de econoom Jacques Thisse en de geograaf Isabelle Thomas (UCL), en de andere door de demograaf Patrick Deboosere (ULB), zijn uitgewerkte versies van presentaties tijdens de inaugurale bijeenkomst van het Re-Bel initiatief. Ze worden aangevuld met een bijdrage van Paul Cheschire (LSE), een specialist van de economische geografie van metropolen. 

Vele deelnemers aan de eerste bijeenkomst van RE-Bel werden door de cartografische presentaties van statistische gegevens overtuigd van het belang van zo een voorstelling. Eén van hen was Bea Cantillon die samen met haar team van het Centrum voor Sociaal Beleid (UA) het initiatief nam om de sociale zekerheid ook geografisch in kaart te brengen. Hun bijdrage aan dit e-book werpt een bijzonder origineel en dikwijls verrassend licht op de ruimtelijke dimensie van sociale noden en van de toepassing van het sociaal beleid.

Résumé [FR]

Qu’est-ce que qu’une approche géographique peut nous apprendre sur l’avenir institutionnel de la Belgique? Cette question a fait l’objet d’une partie de l’événement inaugural de l’initaitive Re-Bel. C’est à elle qu’est consacré ce septième e-book.

Sans grande surprise, une leçon qui émerge immédiatement d’une réflexion géographique sur l’avenir des institutions belges est le caractère tout à fait central du “problème de Bruxelles”. Si l’on scrute attentivement les cartes confectionnées et commentées par les auteurs du e-book, il ne faut guère de temps pour être frappé à la fois par l’importance de la zone métropolitaine de Bruxelles dans la dynamique économique et démographique du pays et par l’intensité des interdépendances économiques et démographiques entre la Région de Bruxelles-Capitale et les deux autres régions. Chacun des contributions éclaire à sa manière les questions qui se posent dès le moment où des frontières administratives et politiques divisent une zone métropolitaine en trois morceaux pour des raisons qui n’ont rien à voir avec l’efficacité de sa gestion.

Les deux premières contributions, l’une par l’économiste Jacques Thisse et la géographe Isabelle Thomas (UCL), l’autre par le démographe Patrick Deboosere (VUB) constituent des versions fortement développées de deux présentations faites dans le cadre de l’évenement inaugural de l’initiative Re-Bel. Elles sont complétées par une contribution comparative de Paul Cheschire (LSE), spécialiste de la géographie économique des zones métropolitaines.

L’un des effets les plus féconds de l’événement inuagural de Re-Bel fut de convaincre beaucoup de participants de l’intérêt d’une présentation cartographique de données statistiques. Parmi eux, Bea Cantillon et son équipe du Centrum voor Sociaal Beleid (UA), qui ont dès lors entrepris d’élaborer une “cartographie de la sécurité sociale”. Leur contribution à cet e-book fournit un éclairage particulièrement original et souvent surprenant de la structuration spatiale des besoins sociaux et de la mise en oeuvre des politiques sociales.

Re-Bel e-book 6, Published in October 2010, 46 pages

Contributions: Herman Van Goethem (Universiteit Antwerpen), Vincent Dujardin (Université catholique de Louvain), Jean Pirotte and Luc Courtois (Université catholique de Louvain), Bruno De Wever (Universiteit Gent), Marc Hooghe and Luc Huyse (Katholieke Universiteit Leuven)
Editor: Bruno De Wever (Universiteit Gent)

Abstract [EN]

Analysis of the course of the linguistic and community conflict in the last one and a half centuries shows which solutions worked and which ones failed. It shows the actors, their interests, political strategies and their outcome. It does not result in ready-made answers about how Belgium should proceed, but it does guard against oversimplifications and naivety.

Herman Van Goethem (Universiteit Antwerpen) outlines a history of the Flemish-Walloon collective identities and points to the influence regionalised institutions and elections have on the process of the estrangement and evaporation of the Belgian national feeling. Although unitarianism remained dominant until the 1960s, the process of estrangement had already started with the introduction of the General Multiple Voting Right in 1893.

Vincent Dujardin (UCLouvain) points out that the Belgian nation state was under pressure from the outset, also because of Flemish language demands that were not satisfactorily complied. But he doubts whether Flemish nationalism will ever be satisfied with less than the division of Belgium. The duality of Belgian federalism with its two large language communities, but with Brussels as the strong bond between them, makes the Belgian national economy unique. Its future will have implications for the functioning of the European Union.

Jean Pirotte and Luc Courtois (UCLouvain) see how Flemings go their own way. They are of the opinion that the Walloons and French-speaking inhabitants of Brussels should also resolutely take their own future in hand as two regions. A Walloon-Brussels federation is at odds with the socio-economic differences. A self-aware Walloon identity will have to be promoted. A return to a unitary Belgium or to forms of French-Dutch bilingualism is not realistic.

Bruno De Wever (Universiteit Gent) demonstrates that the actual community conflict is the product of a historical development which might also have run another course. Here a great responsibility is borne by the administrative powers-that-be, who have to keep their finger on the pulse of society and in this respect should not be blinded by their own interests and ‘condition humaine’.

Marc Hooghe and Luc Huyse (KULeuven) investigate why the pacification mechanisms of the Belgian political system, which so often appeared to be able to bridge political tensions, nowadays no longer seem to work for the community conflicts in Belgium.

WAT LEERT DE GESCHIEDENIS ONS OVER DE TOEKOMST VAN DE BELGISCHE INSTELLINGEN? – Samenvatting [NL]

De analyse van het verloop van het taal- en communautaire conflict toont welke oplossingen hebben gewerkt en welke hebben gefaald in de anderhalve eeuw Belgische geschiedenis . Ze legt de actoren, hun belangen, politieke strategieën en de uitkomsten ervan bloot. Dat levert geen pasklare antwoorden op over hoe het verder moet met België, maar het behoedt wel voor simplismen en naïviteit.

Herman Van Goethem (Universiteit Antwerpen) schetst een geschiedenis van de Vlaamse Waalse collectieve identiteiten en wijst op de invloed die geregionaliseerde instellingen en verkiezingen hebben op het proces van verwijdering en op verdwijnen van het Belgische natiegevoel. Hoewel het unitarisme tot de jaren 1960 dominant blijft, wordt het proces van verwijdering reeds ingezet met de invoering van het Algemeen Meervoudig Stemrecht in 1893.

Vincent Dujardin (Université catholique de Louvain) wijst erop dat de Belgische natiestaat al van bij haar ontstaan in 1830 onder druk stond, ondermeer door Vlaamse taaleisen die niet adequaat werden beantwoord door de Franstalige politieke elites. Maar hij betwijfelt of het Vlaams-nationalisme ooit genoegen zal nemen met minder dan de splitsing van België. De dualiteit van het Belgische federalisme met zijn twee grote taalgemeenschappen, maar met Brussel als sterke band tussen beide, maakt de Belgische staatshuishouding uniek. De toekomst ervan zal implicaties hebben voor het functioneren van de Europese Unie.

Jean Pirotte en Luc Courtois (Université catholique de Louvain) betogen dat de Vlamingen hun eigen weg gaan. De creatie van een Waals-Brusselse federatie achten ze niet realistisch wegens de socio-economische verschillen. Ze zijn van oordeel dat de Walen en de Franstalige Brusselaars eveneens resoluut hun eigen toekomst in handen moeten nemen als twee aparte gewesten. Er moet een zelfbewuste Waalse identiteit worden gepromoot. Een terugkeer naar het unitaire België of naar vormen van Frans-Nederlandse tweetaligheid zijn niet realistisch.

Bruno De Wever (Universiteit Gent) voert aan dat het actuele communautaire conflict het product is van een historische ontwikkeling die ook een ander verloop had kunnen hebben. Hij meent dat de politieke elites hun beleid niet altijd adequaat hebben afgestemd op de veranderende sociale omstandigheden. Ook vandaag veranderen de omstandigheden zeer snel door de sociaal-economische schaalvergroting en het oprukken van het Engels als internationaal communicatiemiddel. Of dat een uitkomst kan bieden voor het federale België, zal moeten blijken.

Marc Hooghe en Luc Huyse (Katholieke Universiteit Leuven) onderzoeken waarom de pacificatiemechanismen van het Belgische politieke systeem die zo vaak in staat zijn gebleken politieke spanningen te overbruggen, vandaag niet meer lijken te werken voor de communautaire conflicten in België. Politici aan weerszijde van de taalgrens focussen nog uitsluitend op hun eigen achterban en zijn minder gevoelig voor de belangenbalans in het andere landsgedeelte. Doordat de levensbeschouwelijke breuklijn niet meer zo diep is als weleer, verzwakt de levensbeschouwelijke solidariteit over de taalgrens heen. De verdediging van de belangen van de Brusselse Vlamingen verleidt Vlaamse politici minder dan vroeger tot politieke compromissen. Meer in het algemeen maakt een mondige achterban en een gemediatiseerde politiek compromissen moeilijker. 

QUE NOUS APPREND L’HISTOIRE SUR L’AVENIR DES INSTITUTIONS BELGES? – Résumé [FR]

L’analyse du cours des conflits linguistiques et communautaires montre quelles solutions ont réussi et quelles solutions ont échoué au cours d’un siècle et demi d’histoire de la Belgique. Une analyse des acteurs, de leurs intérêts, de leurs stratégies et des résultats n’offre pas de réponse toute faite à la question de savoir ce qu’il y a lieu de faire maintenant avec la Belgique, mais elle met en garde contre les simplismes et la naïveté.

Dans ce volume, Herman VAN GOETHEM (Universiteit Antwerpen) esquisse une histoire des identités collectives flamande et wallonne et montre comment les institutions et élections régionalisées ont influencé le processus d’éloignement entre Flamands et Wallons et la disparition du sentiment national belge. Quoique l’unitarisme reste dominant jusque dans les années 1960, le processus d’éloignement est déclenché dès l’introduction du suffrage universel plural en 1893.

Vincent DUJARDIN (UCLouvain) montre que l’Etat-nation belge était déjà sous pression dès sa naissance en 1830, entre autres du fait de revendications linguistiques flamandes auxquelles les élites francophones n’apportèrent pas de réponse adéquate. Mais il doute que le nationalisme flamand puisse jamais se contenter d’autre chose que de la scission de la Belgique. La dualité du fédéralisme belge, avec ses deux grandes communautés linguistiques et Bruxelles comme lien fort entre elles, fait de l’Etat belge un phénomène unique, dont l’avenir aura des implications pour le fonctionnement de l’Union européenne.

Jean PIROTTE et Luc COURTOIS (UCLouvain) observent que les les Flamands suivent leur propre chemin. En raison des différences socio-économiques entre Bruxelles et la Wallonie, ils estiment que la création d’une fédération Wallonie-Bruxelles n’est pas réaliste. Ils sont dès lors d’avis que Wallons et Bruxellois doivent résolument prendre leur avenir en main en tant que régions distinctes. Il faut donc promouvoir une identit wallonne consciente d’elle-même. Un retour à l’Etat unitaire ou à des formes de bilinguisme français-néerlandais n’est pas réaliste.

Bruno DE WEVER (Universiteit Gent) avance que le conflit communautaire actuel est le produit d’une évolution qui aurait aussi pu prendre un autre cours. Il est d’avis que les élites politiques n’ont pas toujours adapté adéquatement leurs politiques aux circonstances sociales changeantes. Aujourd’hui aussi les circonstances changent rapidement en raison du changement d’échelle pertinente dans l’ordre socio-économique et de l’émergence de l’anglais comme langue de communication internationale. L’avenir dira si cela peut offrir un issue pour la Belgique fédérale.

Marc HOOGHE et Luc HUYSE (KULeuven) se demandent pourquoi les mécanismes de pacification du système politique belge, qui se sont si souvent avérés capables de surmonter les tensions, ne semblent plus fonctionner aujourd’hui pour les conflits communautaires. Les politiques de part et d’autre de la frontière linguistique se focalisent désormais exclusivement sur leur propre base et sont moins sensibles à l’équilibre des intérêts dans l’autre partie du pays. Comme par ailleurs le clivage philosophique est moins profond que jadis, la solidarité philosophique trans-communautaire s’affaiblit. La défense des intérêts des Flamands bruxellois incite moins qu’avant les politiques flamands aux compromis politiques. Plus généralement, une base plus éméncipée et une politique plus médiatisée rendent les compromis plus difficiles.

Re-Bel e-book 5, published in August 2010, 45 pages

Lead pieces: Robert Deschamps, Christophe Ernaelsteen, Michel Mignolet, Marie-Eve Mulquin and Alexandre de Streel (FUNDP) and Dirk Heremans, Theo Peeters, and Annelore Van Hecke (KULeuven)
Editors: Paul De Grauwe (KULeuven) and Mathias Dewatripont (ULB)

CERPE, VIVES, LOVANIUM: Simulation and graphic presentation of three radical proposals for a more transparent funding of Belgium’s Regions, André Decoster and Philippe Van Parijs.

Abstract (EN)

TOWARDS A MORE EFFICIENT AND FAIR FUNDING OF BELGIUM’S REGIONS ?
The federal law that governs the financing of Regions and Communities is complex. Most of the system consists in federal grants the level of which is linked to GDP and inflation. It is supplemented by a solidarity grant to the Regions whose per capita taxable income is lower than the federal average. It has the perverse consequence that, if the taxable income of a Region’s population increases relative to the average, its government’s revenues may fall.
Two academic teams, one from the KULeuven (VIVES-CES), the other from the University of Namur (CERPE) propose to make this system more simple and transparent and to free it of the perverse implications just mentioned. Both propose a partial regionalization of personal income taxation, combined with a solidarity transfer. In the Leuven proposal, this transfer is “horizontal”: it is paid directly by the Region(s) with a taxable income above the average to the one(s) with a taxable income below the average and secures each Region per capita revenues that are no lower than 90% of the federal average. In the Namur proposal, the solidarity transfer is “vertical”: it is paid by the federal state to the Region(s) with a taxable income below the federal average, and its amount is fixed so as to compensate 85% of the gap. Both teams explain the specific advantages of their respective proposals and present simulations of its foreseeable – or hoped for – effects.
The two proposals are followed by a comment by André Decoster (KUleuven) and Philippe Van Parijs (UCL). They argue that transparency, responsabilization and the removal of perverse effects can be achieved to the same extent or even more fully by a clear system of federal grants coupled with complementary personal income taxation by each region. They conclude that the advantage of a regime that combines regionalization and transfer over one that combines federal grants and regional top up cannot be of an economic nature. If there is one, it can only be cosmetic.

Abstract (NL)

NAAR EEN MEER EFFICIËNTE EN RECHTVAARDIGE FINANCIERING VAN DE GEWESTEN ?
De financieringswet van de gemeenschappen en gewesten is complex. Het grootste deel van die financiering gebeurt door dotaties van de federale regering. De toename van deze jaarlijkse dotaties wordt bepaald door ingewikkelde formules waarin de groei van het BBP en de inflatie een rol spelt. Dit systeem wordt aangevuld door een solidariteitsmechanisme ten voordele van de regio’s met een belastbaar inkomen beneden het federale gemiddelde. Eén van de perverse effecten van dit systeem is dat de regering van een deelgebied haar inkomsten kan zien dalen als het regionale belastbaar inkomen in verhouding tot het federale gemiddelde stijgt.
Twee onderzoeksteams, één van de KULeuven (VIVES-CES) en een ander van de FUNDP Namur (CERPE), hebben zich over het probleem gebogen en hebben een nieuw voorstel van financiering geformuleerd dat eenvoudiger en transparanter is en dat bovendien de perverse effecten vermijdt. Het voorstel bestaat erin de personenbelasting gedeeltelijk te regionaliseren, met behoud van een solidariteitsmechanisme. In het Leuvense voorstel zou de solidariteitstransfer “horizontaal” zijn, d.w.z. dat de transfer rechtstreeks gebeurt van de regio met een belastbaar inkomen boven het gemiddelde naar de regio met een belastbaar inkomen beneden het gemiddelde. Dit systeem moet ervoor zorgen dat het inkomen per hoofd in elke regio tenminste 90% van het gemiddelde inkomen per hoofd in de driedeelgebieden bedraagt. In het Naamse voorstel is het transfermechanisme “verticaal”, d.w.z. dat de transfer gestort wordt door de federale overheid aan het gewest wiens belastbar inkomen beneden het federale gemiddelde is met het doel het verschil met dat gemiddelde ter hoogte van 85% te compenseren. Beide onderzoeksteams analyseren de voordelen van de voorgestelde formules en bespreken simulaties van de verwachte of verhoopte effecten.
André Decoster (KULeuven) en Philippe Van Parijs (UCL) bespreken de twee voorstellen in een aparte commentaar. Ze betogen dat transparantie, responsabilisering en het wegwerken van perverse effecten even goed, misschien zelfs beter gerealiseerd kunnen worden in een doorzichtig systeem van federale dotaties gekoppeld aan de heffing van bijkomende personenbelasting door elk gewest. Ze besluiten dat de voordelen van de gedeeltelijke regionalisering van de personenbelasting t.a.v. een systeem van federale dotaties plus gewestelijke top up in wezen niet economisch zijn. Als die voordelen bestaan zijn ze cosmetisch. 

Abstract (FR)

VERS UN FINANCEMENT PLUS EFFICACE ET EQUITABLE DES REGIONS ?
La législation fédérale relative au financement des Régions et des Communautés est complexe. Elle consiste pour une bonne part en dotations fédérales dont le montant est déterminé par des formules compliquées qui lient ce montant au taux de croissance du PIB et à l’inflation. Ce système est complété par une allocation de solidarité aux Régions dont le revenu imposable par tête est inférieur à la moyenne fédérale. Elle a notamment pour conséquence perverse que si une Région voit le revenu imposable de sa population augmenter par rapport à la moyenne, les recettes de son gouvernement peuvent diminuer.
Deux équipes universitaires, l’une de la KULeuven (CES/VIVES), l’autre des FUNDP Namur (CERPE), proposent de rendre ce système de financement plus simple, plus transparent et exempt d’incitants pervers. Elles proposent l’une et l’autre une formule de régionalisation partielle de l’impôt sur les personnes physiques, corrigée par un transfert de solidarité. Dans la proposition louvaniste, ce transfert est “horizontal”: il est versé directement par la ou les Régions dont le revenu imposable est supérieur à la moyenne à celle(s) dont le revenu imposable lui est inférieur et il assure à chaque région des recettes par tête qui ne sont pas inférieures à 90% de la moyenne des trois Régions. Dans la proposition namuroise, le transfert de solidarité est “vertical”: il est versé par l’Etat fédéral à la ou aux Régions le revenu imposable est inférieur à la moyenne et son montant est fixé de manière à compenser 85% de l’écart. Chacune des deux équipes explique les avantages spécifiques de la formule proposée et présente une simulation des effets prévisibles ou espérés.
Les deux propositions sont suivies d’un commentaire. André Decoster (KUleuven) et Philippe Van Parijs (UCL) y soutiennent que les objectifs de transparence, de responsabilisation des Régions et de suppression des incitants pervers sont atteignables au même degré ou davantage par un régime limpide de dotations fédérales, couplées avec le prélèvement par chaque région d’un surplus d’impôt sur le revenu des personnes physiques. Ils en concluent que l’avantage d’un régime combinant régionalisation et transfert sur un régime combinant dotation fédérales et top up régional ne peut pas être de nature économique, et que s’il y en a un, il ne peut être que cosmétique. 

Re-Bel e-book 4, published in July 2009, 53 pages

Lead piece: Kris Deschouwer (VUB) and Philippe Van Parijs (UCLouvain)

Abstract

Belgium’s federal democracy seems in deep trouble. Can a reform of Belgium’s electoral system fix the problem? The Pavia Group thinks so: by creating a federal electoral district for part of the seats of Belgium’s Parliament. In this e-book, this proposal is being defended by the two co-ordinators of the Pavia Group and challenged by two of the most articulate Belgian critics of the proposal, Laurent de Briey (Namur) and Bart Maddens (Leuven), and by two of the most distinguished contributors to the international discussion on electoral systems for divided societies, Donald Horowitz (Duke) and Brendan O’Leary (Pennsylvania).

Abstract (NL)

EEN ELECTORALE HERVORMING VOOR EEN GEBLOKKEERDE FEDERATIE
Een federale kieskring voor het Belgisch Parlement
De Belgische federale democratie lijkt in moeilijkheden te verkeren. Kan een hervorming van het kiessysteem hier iets aan verhelpen? De Paviagroup dankt van wel en stelt voor een aantal zetels van het federale parlement te verdelen in een kieskring die het gehele Belgische grondgebied omvat. In dit e-boek wordt het voorstel verdedigd door de twee coördinatoren van de Paviagroep en uitgedaagd door twee van de meest uitgesproken Belgische critici van het voorstel Laurent de Briey (Namur) en Bart Maddens (Leuven) en door twee van de meest gerenommeerde deelnemers aan de internationale discussies over kiessystemen voor verdeelde samenlevingen Donald Horowitz (Duke) en Brendan O’Leary (Pennsylvania).

Abstract (FR)

INGENIERIE ELECTORALE POUR UNE FEDERATION BLOQUEE
Une circonscription fédérale pour le Parlement belge
La démocratie fédérale belge paraît connaître de sérieux problèmes. Une réforme du système électoral est-elle susceptible de contribuer à les résoudre? C’est ce que pense le Groupe Pavia, qui propose la création d’une circonscription électorale fédérale pour une partie des sièges du Parlement belge. Cette proposition est ici défendue par les deux coordinateurs du Groupe Pavia et mise en question par deux de ceux qui, en Belgique, en ont fait la critique la plus développée, Laurent de Briey (Namur) et Bart Maddens (Leuven), ainsi que par deux des plus renommés parmi les auteurs qui ont contribué à la discussion internationale sur les systèmes électoraux pour des sociétés divisées, Donald Horowitz (Duke) et Brendan O’Leary (Pennsylvania).

Reactions to the e-book and other documents

Electoral Engineering or Prudent Leadership by Rudy B. Andeweg, December 17, 2009

Could a federal electoral district be effective? by Laurent de Briey, December 17, 2009

Thinking twice about the national constituency by Bart Maddens, December 17, 2009

Re-Bel e-book 3, published in English in June 2009, 53 pages.

Lead piece: Nenad Stojanovic (Universität Zürich)
Editors: Dave Sinardet (UA) and Marc Hooghe (KULeuven)

Abstract

How should a multilingual — or at least bilingual — country such as Belgium address the specific challenges it faces because of the absence of a unified public opinion? This e-book discusses several aspects of this central question. Can we really speak of ‘two public opinions’? Is so, should we regard this as a problem? Does this form an obstacle to the organization of a democratic and efficient Belgian federation? Can and should something be done about this? In particular, might a form of direct democracy provide an interesting option for restoring a sense of unity? Could other forms of institutional engineering help? What is the role of the media in all this? Can other multilingual countries be of inspiration?

A positive answer to this last question is the premise of the lead piece of this book, by Swiss political scientist Nenad STOJANOVIĆ. One of the reasons for the success of the Swiss multilingual polity, he claims, is the routine use of procedures of direct democracy. Frequent referenda work as a unifying factor: everyone participates and for each referendum new cleavages and coalitions arise, thus allowing for the development of cross-cutting forms of conflict and loyalty. Moreover, participation in this democratic procedure becomes by itself a reason for national pride and a component of national identity.

Most authors in this e-book question the suggestion that this system could also be implemented in the Belgian case. Marnix BEYEN challenges Stojanović’s neo-institutionalist perspective, by arguing that public opinion in Flanders and Wallonia was already divided in a distant past. At the same time, he asks why a divided public opinion should be considered a problem. It is rather constitutive of democracy. 

Marc REYNEBEAU looks back at the historical role political institutions have played in the shaping of Belgian identity and argues that regional identities are also constructed by political and media discourses. 

Marc HOOGHE challenges the view that there is a sharp difference between the public opinions of the country’s two communities. Empirical research shows that differences often are not significant. Furthermore, Hooghe states that direct democracy can easily be used for different purposes and proposes a number of other institutional reforms, aimed at parties and organizations.

Dave SINARDET too is skeptical about the benefits of direct democracy for Belgium’s multilingual democracy. In Belgium, it is the organization of political parties, the electoral system and the media system that lead to the existence of two separate public spheres. These contribute to the (incorrect) representation of two homogeneous and opposed public opinions, which forms fruitful ground for ethno-nationalist discourse. Hence, a federal electoral district might be a more effective institutional change.

Marc LITS elaborates on the role of the mass media in the construction of Flemish and Walloon national identities. Since the media cater only for the information needs of their own community, they have no interest in paying much attention to what happens in the other community. 

The final comments are by the Belgian correspondents of two foreign papers. Jeroen VAN DER KRIS emphasizes that there is a distinctive ‘Belgian way of life’, often not noticed by Belgians themselves. This belgitude can be found among both the Dutch-speaking and French-speaking inhabitants of the country. Jean-Pierre STROOBANTS is more skeptical and draws attention to the strong conflicts that have recently arisen as a result of Flemish nationalism.

In his response, Nenad STOJANOVIC vindicates his plea for direct democracy as a tool for better organizing multilingual democracies and qualifies its relevance to the Belgian case.